PAY-OFF I

De afgelopen tien jaar kregen de voetbalspelers uit de Belgische eerste klasse een korting op de sociale zekerheid die intussen opgelopen is tot meer dan een half miljard euro. Dat blijkt uit een diepgaande studie van de financiële gegevens van alle clubs. De bestbetaalde werknemers van het land dragen zo bijna niks bij aan onze sociale zekerheid. “Een regelrechte schande”, is professor Economie Paul De Grauwe duidelijk. Voor Michel Maus, professor Fiscaal Recht aan de VUB, is er dan ook maar één conclusie: “Afvoeren, die handel.”

Bron: Het Nieuwsblad

Alle lonen die in België uitbetaald worden, moeten niet enkel belastingen maar ook sociale bijdragen betaald worden. Met die bijdragen worden sociale voorzieningen bekostigd, ­zoals de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, de pensioenen en de werkloosheidsuitkeringen. Bij een gewone werknemer bedraagt die socialezekerheidsbijdrage 38,07 procent op het brutoloon. De werkgever betaalt 25 procent, de werknemer moet zelf 13,07 procent bijdragen. U kunt dat ook terugvinden op uw loonbrief.

Maar de sportsector geniet op dit vlak een aantal bijzonder aantrekkelijke voordelen. Bij hen is bepaald dat de sociale lasten worden berekend op een vast bruto maandloon, dat momenteel 2.281,09 euro bedraagt. Boven dat bedrag betalen zij niks meer. Voor sporters die minder verdienen, is er geen verschil met gewone werknemers. Maar in het eersteklassevoetbal is er – op wat beloftespelers na – geen enkele speler die onder dit bedrag zit. Hoeveel zij dus ook verdienen, zij betalen maximaal 868 euro per maand, of 10.416 euro per jaar. Van Ruud Vormer over Leander Dendoncker tot Renato Neto.

Dat betekent dus dat zij minder sociale bijdragen moeten betalen dan bijvoorbeeld de gemiddelde verpleegster, architect of postbode. ­Lukasz Teodorczyk, met twee miljoen euro de absolute topverdiener in ons voetbal, betaalt dus ook maar 10.416 euro per jaar. Was hij een CEO geweest met datzelfde jaarloon, dan betaalde de Pool 761.402 euro RSZ. Hij krijgt dus een korting van 750.981 euro per jaar.

“Het is een fantastisch cadeau voor de sportwereld, voor het voetbal in het bijzonder, zonder dat daar echt valabele redenen voor zijn”, zegt ­Michel Maus, professor Fiscaal Recht aan de VUB. “Als we de gemiddelde lonen bekijken, kan je niet zeggen dat het hier om kansarmen gaat die je een kans op de arbeidsmarkt wil geven.”

Het begon met wielrenners

De techniek werd voor het eerst ingevoerd voor het wielrennen in de jaren zestig. Wielrenners waren in België de eerste, echte profsporters. Zij waren in die tijd zelfstandigen: als zij arbeidsongeschikt of werkloos werden, hadden zij geen recht op uitkeringen. Het doel was om ook de wielrenners in de sociale zekerheid op te nemen.

Probleem was dat het moeilijk was om hun inkomsten precies te bepalen, omdat de vergoedingen die zij kregen nogal uiteenlopend waren. Het was de tijd dat wielrenners vergoed werden in natura prijzen: van horloges en diamantjes tot een prefabhuis, het gewicht van de renners in chocolade of een paard. Daarom werd bepaald dat zij RSZ-bijdragen zouden moeten betalen op een vast, forfaitair bedrag. Het was anders veel te moeilijk om dat precies te berekenen. In 1977 werd beslist om ook een specifieke regeling uit te werken voor beroepsvoetballers, in de jaren tachtig kwamen daar ook de andere beroepssporters bij.

Om het eenvoudig te houden, werd uitgegaan van hetzelfde vast bedrag als bij de wielrenners, omwille van gelijkaardige redenen. Een bijkomend argument was dat voetbalclubs geen winstgevende ondernemingen waren, zodat zij toch geen overdreven uitgaven zouden doen. Toch was er kritiek van de Nationale Arbeidsraad, een verzameling van werkgevers- en werknemersorganisaties die onder meer advies geeft bij wetgeving. Die vond dat “voor deze personen geen bevoorrechte regeling inzake sociale zekerheid mag worden ingevoerd (…) door het betalen van merkelijk lagere bijdragen dan deze die verschuldigd zijn voor de loontrekkenden”. Ook bij wijzigingen aan deze wet gaf de Nationale Arbeidsraad telkens hetzelfde advies, tevergeefs.

En dus bestaat de regeling nog steeds. Vandaag gaan de twee argumenten voor zo’n forfaitaire berekening nochtans niet meer op. Voetballers worden betaald door hun clubs en hun lonen zijn duidelijk bepaalbaar. Ook het tweede argument snijdt nog maar weinig hout: voetbalclubs zijn uitgegroeid van kleine vzw’s tot middelgrote nv’s of bvba’s, die opbrengsten genereren van tientallen miljoenen euro’s. “De financiële middelen die naar deze sector stromen, zijn de laatste decennia explosief geweest dankzij de globalisering. Het is geen sector die achteruitgaat”, zegt Paul De Grauwe, emeritus-professor aan de KU Leuven. Hij geeft nu nog les aan de London School of Economics en is een zelfverklaard voetballiefhebber en abonnee op Arsenal.

Voetballobby

Deze specifieke wetgeving blijft nu al meer dan veertig jaar overeind. De problematiek werd nochtans herhaaldelijk aangekaart in de pers en in het parlement. In de Kamercommissie kwam in 2007 nog de nodige kritiek bij de behandeling van een nieuw wetsvoorstel, waarmee gesleuteld werd aan de wet. Opmerkelijk is dat – net als heel wat andere initiatieven in verband met het voetbal – ook dit wetsvoorstel mee werd ingediend door Alain Courtois (MR), niet toevallig heel erg actief in de voetbalwereld. Zo was hij tien jaar lang secretaris-generaal van de KBVB. In 2002 was hij ook nog negen maanden directeur-generaal van Anderlecht, de club die in de loop der jaren het meest geprofiteerd heeft van de RSZ-voordelen.

Bestaat er zoiets als een voetbal­lobby? “Politici en voetbal zijn de laatste jaren goede vrienden”, geeft Maus aan, die overigens ook voetballiefhebber is en abonnementhouder bij Club én Cercle Brugge. “Er blijkt de laatste jaren toch wel een verstrengeling te zijn tussen politiek, bedrijfsleven en voetbal, zonder dat ik daarom wil zeggen dat er zaken verkeerd lopen. Maar de contacten zijn er en de beïnvloeding zal er dan ook wel zijn.”

Laatst nog liet de voorzitter van de Pro League, Pierre François, verstaan dat deze voordelen absoluut nodig zijn. Als ze er niet zouden zijn, dan zou België weleens snel kunnen afglijden op de UEFA-ranking. Die ranking bepaalt hoeveel voetbalclubs elk land mag afvaardigen naar de Champions League en Europa League. “Volgens mij zou de kloof met de andere landen niet groter worden”, zegt De Grauwe. “Het zou helemaal hetzelfde model blijven, namelijk dat de beste spelers naar de Premier League gaan, want dat is de competitie die de meeste middelen aantrekt in de wereld. Als je de voordelen zou verminderen, zou er niet minder gespeeld worden, mensen zouden nog altijd naar het stadion gaan, er zouden nog sponsors zijn en de televisie zou ook nog altijd komen. Er zou absoluut niets veranderen, behalve dat de voetbalspelers minder zouden verdienen.”

Verboden staatssteun

Probleem is wel dat deze voordelen ook in strijd lijken met de Europese wetgeving rond staatssteun. Door de mogelijke verstoring van de mededinging op de Europese markt, is staatssteun in principe verboden. De EU wil gelijke concurrentievoorwaarden scheppen voor alle ondernemingen op de interne markt, maar de RSZ-regelgeving draagt alles in zich van een selectief voordeel voor één bepaalde sector, die de concurrentie verstoort tussen België en de andere landen op de Europese voetbalmarkt. Het is duidelijk dat België op deze manier spelers meer kan betalen dan wanneer zij niet zouden beschikken over deze voordelen.

Staatssteun is enkel geoorloofd als ze een doelstelling van algemeen belang vervult. Open VLD-parlementslid Luk Van Biesen, een van de indieners van het wetsvoorstel uit 2007, gaf dat twee jaar geleden in een interview met de online nieuwssite Apache ook in zoveel woorden toe: “Dit is een loutere gunstmaatregel. Daar zit geen logica achter. (…) Die RSZ-regeling zou inderdaad moeten worden herbekeken. Het is geen slimme maatregel. Dat is werk voor de commissie Sociale Zaken.” Twee jaar na datum is er helemaal niks gebeurd.

Voor professor Maus stelt het Belgisch voetbal zich dan ook bloot aan een groot risico. “Zeker met de wind die nu waait door de Europese Commissie met Margrethe Vestager als Europees commissaris voor Mededinging. Dat is een dame die zich niet uit haar lood laat slaan door de gevolgen die de aanpak van die verboden staatssteun meebrengt. Als nu in de huidige legislatuur een dergelijke klacht op tafel zou komen, dan vrees ik een beetje dat zo’n dossier niet onder tafel zou belanden.”

Tijdbom

Maus ziet ook juridische angels op Belgisch vlak. “Het gaat hier duidelijk over een vorm van discriminatie. Als ik werkgever ben en ik moet voor mijn werknemer 38,07 procent sociale zekerheid betalen, dan begint dat vanaf een zeker niveau aardig door te wegen in mijn loonkosten. Als dan een andere onderneming, de nv Voetbalclub, dat niet hoeft te doen zonder dat daar een deftige verantwoording voor bestaat, kan dat ook een probleem opleveren. De regelgeving is nooit voor het Grondwettelijk Hof gekomen. Dus daar dreigt nog een andere klacht.”

Maar los van de juridische problemen, gaat het voor professor Paul De Grauwe in de eerste plaats over het principe. “Ik beweer niet dat de begroting van België zou veranderen als je al die privileges afschaft. Nee, dat is peanuts (de RSZ heeft jaarlijks zeventig miljard euro aan inkomsten en uitgaven, nvdr.). Maar kan het dat we zulke dingen doen, zo’n discriminatie invoeren, die niet gebaseerd zijn op serieuze economische en maatschappelijke argumenten? Nee, dat kan niet. Als we dat aanvaarden, moeten we ook aanvaarden dat andere mensen in de maatschappij, die onder hevige concurrentie staan van het buitenland en die even belangrijke dingen doen – en waarschijnlijk nog belangrijkere -, dezelfde geprivilegieerde voorwaarden zouden krijgen. En als je toch gaat discrimineren, dan zie ik andere beroepen waar een beter argument voor bestaat, zoals leerkrachten. Zij zijn essentieel voor onze maatschappij en van fundamenteel belang voor de opvoeding van onze kinderen.”

Wat moet er dan nu gebeuren? Professor Maus is duidelijk: “Afvoeren, die handel. En vervangen door iets anders. Zeer belangrijk is te beseffen dat je een tijdbom hebt onder het voetbal. Ik denk dat je geen Nobelprijswinnaar moet zijn om te beseffen dat het systeem niet klopt. Als het te mooi is om waar te zijn, dan is dat meestal ook zo. Als het Europees Hof van Justitie zou zeggen dat het staatssteun is, dan worden onze clubs honderden kilometers achteruit gegooid. Als je dat ­risico niet wilt lopen, dan moet je daarop anticiperen, moet je naar een ander systeem. Maar ik vrees dat het alleen zal veranderen als het echt moet.”

Volgens professor De Grauwe is het woord eerder aan de politiek. “Maar dat is duidelijk geen prioriteit. Ik maak me dus geen illusies.” Maus drukt het nog wat sterker uit: “Ik vrees dat de politicus die dit op tafel gooit, zich mag barricaderen in zijn eigen woning. Het voetbal is nu eenmaal een zeer mediatiek verhaal.”